Ecclesiastes 5

Nederlands vers (4:17)

Naderen tot God om te luisteren

Tot en met Pr 4:16 gaat het om vormen van gemeenschap tussen mensen onderling, of het ontbreken ervan. Vanaf Pr 4:17 wordt ons oog gericht op de behoefte aan een grotere en betere vorm van gemeenschap: de gemeenschap met God. De Prediker zegt niet dat het zoeken daarnaar ‘vluchtig’ en ‘najagen van wind’ is. Hij wijst er wel op dat het op de juiste manier moet gebeuren, in het besef van Wie God is en wie de mens is in vergelijking met Hem. Het gaat om een gepast naderen tot God (vgl. Ex 3:5; Jz 5:13-15; Jh 4:23-24).

Wie tot God in Zijn huis nadert, moet op zijn voeten letten (Pr 4:17). Het gaat er natuurlijk om dat iemand zijn hart bewaart, maar de toestand van het hart wordt zichtbaar in de weg die de voeten gaan (vgl. Sp 1:15; Sp 4:26-27). Wie naar Gods huis gaat, moet zich ervan bewust zijn dat hij niet een gewoon huis nadert. Het huis van God staat op elke plaats waar God Zich openbaart (Gn 28:17; 22), maar het is zeker ook de tempel, die hier bedoeld zal zijn.

De Prediker richt zijn oog op de mens die aanbidt. Hij heeft tot nu toe tot zijn gehoor in de ‘ik’ vorm gesproken, vanuit zijn positie als waarnemer. In het komende gedeelte spreekt hij vermaningen uit. Net als de profeten roept hij op tot waarachtige godsdienst. Hij richt zich tot personen die het goed bedoelen, maar schuldig onwetend zijn over God. Het zijn de mensen die van zingen houden en met plezier naar de kerk gaan, maar die slechts met een half oor luisteren en er nauwelijks toe komen te doen wat ze zich hebben voorgenomen voor God te doen.

Je kunt beter komen “om te luisteren”, dan als dwazen of op een dwaze manier – alleen voor de vorm, zonder dat het hart erbij betrokken is – “een offer te geven”. ‘Luisteren’ heeft de dubbele betekenis van ‘aandachtig letten op’ en ‘gehoorzamen’. Die beide aspecten van luisteren vindt God belangrijker dan welk offer ook (1Sm 15:22; Sp 21:3).

Het offer is een offerdier dat is gedood om aan God te offeren en dat daarna als gemeenschapsmaaltijd dient. Het is een vredeoffer. Een slachtoffer kan devalueren tot een eetfestijn, waarbij totaal niet meer aan God wordt gedacht. De Prediker heeft bij zijn opmerking hierover mogelijk dit misbruik voor ogen gehad. Het gaat hem er niet om dat er niet meer geofferd moet worden, maar dat dit met de gepaste eerbied moet gebeuren.

De genade van God, hoe groot die ook is, mag nooit een excuus zijn om met Hem een loopje te nemen. Mensen nemen God niet serieus als ze menen dat ze Hem kunnen naderen met vrome, maar inhoudsloze woorden en daarbij ook nog eens lichtzinnig met heilige dingen omgaan (vgl. Mt 7:21-23; Mt 23:16-18; 1Ko 11:27-29). Ze hebben er geen idee van dat ze kwaad doen en spelen de vermoorde onschuld als er op de huichelachtigheid van hun houding worden gewezen. Er is echter geen sprake van onschuldige onwetendheid, maar ze zijn schuldig aan het onteren van God. Ze hadden beter moeten weten.

Nederlandse verzen (17-19)

Het goede genieten is een gave van God

Na de schets van de bitterheid van het leven is het voor de Prediker de juiste tijd om te herinneren aan de remedie (Pr 5:17). In de voorgaande verzen is God niet genoemd. Hij wijst nu op een aspect van het leven dat niet vergeten mag worden, een aspect dat hij inleidt met de oproep “zie”. Er is namelijk een ander leven, even uiterlijk, werkelijk en waarneembaar. De Prediker heeft “gezien” dat het mogelijk is om te midden van de arbeid, niet bij de afwezigheid ervan, “te genieten”. Dat is een voorziening van God in het korte leven. “Eten” en “drinken” zijn een uiting van gemeenschap, vreugde, voldoening (1Kn 4:20). Dit is het deel van de wijze.

Algemeen misbruik van rijkdom sluit een juist gebruik ervan niet uit. Als God het geeft, mogen we het genieten (Pr 5:18). Zowel de middelen van eten en drinken als de mogelijkheid ervan te genieten komen als een gave van God. Genieten van eten en drinken als resultaat van hard werken kan in het besef dat Hij in Zijn macht erover het aan een mens geeft die het mag doen in Zijn kracht. Dat het een gave van God is, houdt in dat de mens het niet in zijn eigen macht heeft om ervan te genieten. Dat is in het vorige gedeelte duidelijk aangetoond.

Wanneer God het geeft, mag je het beste ervan maken onder de zon en intens genieten van de dingen op aarde. Tegelijk is het zo, dat die dingen in zichzelf geen enkele betekenis hebben omdat ze zo vluchtig zijn als de wind. Ook is er geen enkel voordeel in aanwezig met betrekking tot de eeuwigheid. Er blijft niets van over wat je zou kunnen opsparen om daarvan na je dood iets te kunnen nemen. Rijkdom geeft zorg en rusteloosheid en angst voor het verlies ervan. In dat licht gezien is het advies van de Prediker: Pot de rijkdom niet op, maar geniet ervan. Je weet niet hoelang je de beschikking erover hebt omdat het vluchtig is. Je weet ook niet hoelang je ervan kunt genieten omdat je leven ineens afgelopen kan zijn.

Wie de gave van God te beurt valt om eten en drinken te genieten, maakt zich niet druk om zijn levensdagen (Pr 5:19). De gedachte is niet dat het leven zo rustig zal zijn dat er niets gedenkwaardigs gebeurt, maar dat het leven zo bezet zal zijn met vreugde dat de ijdelheid van het leven welhaast vergeten wordt. Wie genoeg heeft, houdt zich niet bezig met de vraag of er wel voordeel in rijkdom zit. Het wordt niet helemaal vergeten, maar het voert niet de boventoon. De gedachte aan de kortheid blijft aanwezig, maar het zal geen slapeloze nachten veroorzaken.

Copyright information for DutKingComments